42
‘Un Coca-Cola et une bière .’
De ober zette hun glazen neer. Stuart Capel knikte naar hem en de ober liep weg. Eyran nam een slokje van zijn cola en keek naar het strand.
‘Gaat het nu weer goed met je ?’ vroeg Stuart. ‘Ja, best.’
Stuart had Eyran beloofd dat ze na de beproeving van de getuigenis naar het strand zouden gaan, en La Lavandou was het eerste wat ze tegenkwamen toen ze uit Aix terug waren gereden. Eerst had Eyran het prima naar zijn zin gehad. Hij had in zee gezwommen, op zijn rug in het water gedreven, en alle spanning was uit zijn lichaam verdwenen. Maar toen hij weer naast Stuart op het strand zat, waren de contouren van de haven en de kustlijn hem op de een of andere manier vertrouwd voorgekomen. Een gevoel van déja vu.
‘Zijn we hier eerder geweest ?’ had hij gevraagd. ‘Nee. Alleen op het strand van Cannes. Maar je bent een paar jaar voordat je naar de Verenigde Staten ging een keer met je vader en moeder in Zuid-Frankrijk geweest. Je moet toen vijf of zes geweest zijn.’
‘Misschien is dat het.’ Maar Eyran wist onmiddellijk dat het dat niet was. Hij herinnerde zich andere dingen van die vakantie, maar niet dit strand. De stemmen om hem heen, pratende en roepende mensen, en de opgewonden kreten van kinderen die langs de vloedlijn speelden, echoden in zijn hoofd. En toen braken die andere vertrouwde beelden plotseling door: het korenveld, het dorpsplein daar in de buurt, mannen die jeu de boules speelden terwijl ze langsliepen. Het was alsof zijn nervositeit vanwege de hoorzitting alles had weggedrukt, maar zodra hij zich ontspande, werd de opening in zijn geest weer groter. Stuart had gevraagd of hij zich wel goed voelde, en hij had iets gemompeld over dat het waarschijnlijk door de hoorzitting kwam en omdat hij voor een rechter moest verschijnen. Maar toen Stuart zijn blik angstig heen en weer zag schieten tussen de mensen op het strand, leek het hem beter om hier gauw weg te gaan. Hij had voorgesteld om ergens iets te gaan drinken. Nu informeerde hij opnieuw of Eyran zich wel goed voelde.
Dat was tenminste één ding waarmee hij geluk had gehad, vond Eyran. Hij had zijn oom Stuart altijd graag gemogen, wist dat zijn oom echt om hem gaf en hem niet alleen in huis had genomen als een verplichting tegenover zijn vader. ‘Het was gewoon iets met dat strand. Iets wat ik…’ Eyran stopte zichzelf. Zelfs zijn herinnering aan het korenveld was nu aangenaam. Misschien was dat waarom hij zich daarvoor zo geblokkeerd had gevoeld: toen lag de nadruk op onaangename herinneringen. Maar het enige wat hij nu voelde was warmte, en het herinnerde hem aan de velden bij Broadhurst Farm, waar hij had gespeeld toen hij jonger was.
Stuart zat hem nieuwsgierig en met één opgetrokken wenkbrauw aan te kijken. ‘Je weet zeker dat alles oké is ?’ Eyran knikte snel en nam nog een slokje cola. Hij kon nu goed opschieten met Tessa, had zich goed aangepast op zijn nieuwe school en al een paar nieuwe vriendjes gemaakt, zijn nachtmerries waren opgehouden en hij hoefde nog maar een paar sessies te doen. Alles was oké.
Toch wist hij dat als hij nu over nieuwe herinneringen begon, Stuart zich weer zorgen zou gaan maken en misschien zou gaan denken aan voortzetting van de sessies. En dat zou Stuart waarschijnlijk vervelender vinden dan hijzelf. Dus als er na die laatste paar sessies nog herinneringen over waren, dan zou hij die zelf proberen op te lossen, en ze zouden zijn privé-domein blijven, net als het landje bij Broadhurst Farm. ‘Ja. Ik voel me nu weer goed,’ zei Eyran, en hij wendde snel zijn gezicht af van Stuarts naar waarheid speurende blik en keek weer naar het strand dat hij zich herinnerde uit een andere tijd.
Dominic reed op de A7 in zuidelijke richting, naar het vierde vooronderzoek in Aix-en-Provence. Helder water. Corbeix’ indruk na de twee besprekingen die Dominic met hem had gehad in de twaalf dagen voor de volgende zitting. Thibault had met grof geschut geschoten en gemist. Er stonden hun nog steeds enkele obstakels te wachten, maar Corbeix zag die als strakker gedefinieerd. Hij wist ongeveer wat hij kon verwachten. Het zou mogelijk moeten zijn om min of meer probleemloos door de overige vooronderzoeken naar het echte proces te laveren.
Met name de eerstvolgende zitting zou een makkie moeten zijn: Vincent Aurillet en Bennacer over Duclos’ verleden met jonge jongetjes, daarna Barielle met een opsomming van het bewijs dat Dominic en Corbeix tot op heden hadden verzameld. Maar het grootste feest zou Aurillet zijn. ‘Thibault zal zo verstandig zijn om zich gedeisd te houden,’ zei Corbeix. ‘Aurillets bewijs is onweerlegbaar. Duclos’ stem op een bandje en Aurillet die uit de school zal klappen over Duclos’ verachtelijke verleden met jonge jongetjes. Ik betwijfel of we een verzoek tot wederhoor zullen krijgen.’
Maar op het allerlaatste moment, drie dagen voor de hoorzitting, werd er een ingediend.
Het enige wat Corbeix kon bedenken, was dat Thibault mogelijk Aurillets duistere achtergrond wilde aanvallen. ‘Hij wil proberen hem op die manier in diskrediet te brengen. Ik kan me niet voorstellen dat hij iets anders de moeite waard zou vinden.’ Maar Dominic vroeg het zich af. Alle andere verzoeken tot wederhoor waren minstens twee dagen daarvoor ingediend. Het leek er deze keer bijna op dat ze op het laatste moment iets hadden ontdekt en expres zo lang mogelijk hadden gewacht om Corbeix geen kans te geven zich erop voor te bereiden. De gedachte liet Dominic niet los.
Dominic keek op zijn dashboardklokje: vier minuten voor twee. Hij wilde minstens twintig minuten voor zichzelf voordat om drie uur de zitting met Bennacer en Corbeix begon. Bennacer kwam met Aurillet over uit Marseille. Na wat er met Eynard was gebeurd, hadden ze met Aurillet geen enkel risico genomen en hem onder politiebewaking in een hotelkamer opgesloten. De aandacht die de pers aan de zaak besteedde, was de afgelopen twee weken flink toegenomen. Op de stoel naast Dominic lag een exemplaar van Le Monde, met Duclos’ opgejaagde gezicht, gefotografeerd door het zijraampje van een auto, op de voorpagina. Een van de weinige keren dat Duclos zich sinds zijn huisarrest buiten had gewaagd.
Een van de meer beschouwende artikelen, hoewel vrijwel steeds dezelfde lijn werd gevolgd: er werden vergelijkingen getrokken met de Tapie-zaak en die van Medecin, de voormalige burgemeester van Nice die naar Uruguay was gevlucht toen hij van corruptie was beschuldigd. Het nieuwe Frankrijk tegen het oude. Het noorden tegen het zuiden.
Het nieuwe Frankrijk. Dertig jaar geleden kon het in de Provence zo’n jaar duren voordat een telefoonaansluiting was aangelegd. Nu kon een nieuw Minitel-systeem binnen vierentwintig uur worden geregeld. De trein naar Parijs deed er toen tien uur over; nu deed de TGV het in minder dan de helft. Maar Frankrijk was ook trots op de politieke evolutie die in die periode had plaatsgevonden: de vroegere bureaucratie was gestroomlijnd, het vroegere ‘ouwe jongens’ circuit dat elkaar bevoordeelde en beschermde, was ontmanteld en de corruptie – met name in de provincie – was aangepakt. Met het zuiden altijd als leverancier van de ergste daders.
Het feit dat Duclos uit Limoges kwam was voor het gemak over het hoofd gezien. De misdaad was in de Provence gepleegd, het oorspronkelijke proces had daar plaatsgevonden en het nieuwe zou er eveneens plaatsvinden. Misdaad en corruptie in het zuiden leverden nog altijd een populair en vertrouwd beeld. En goede kopij.
Hoewel er deze keer een iets andere draai aan werd gegeven: het oorspronkelijke proces en het onvermogen om Duclos aan te pakken, en dat in plaats van hem een arme vagebond en stroper was veroordeeld, werd gezien als typerend voor de protectionistische houding van de plaatselijke bureaucratie. Een voorbeeld van de vroegere corruptie. En het nieuwe proces fungeerde als nieuwe bezem, vormde een deel van de nieuwe stroming die moest afrekenen met de corruptie van de afgelopen decennia. Kenmerkend voor wat afgebroken had moeten worden om het nieuwe Frankrijk op te bouwen.
Het proces van het decennium. Het bevatte alle ingrediënten: een vooraanstaand politicus, een rechercheur die hem drie decennia lang meedogenloos had achtervolgd, regressietherapie en parapsychologen in praatprogramma’s, een debat over biotechnologie dat om miljarden dollars ging, mogelijke corruptie en politieke handjeklap. Corbeix en hij zouden nu ongetwijfeld worden beschouwd als helden van het nieuwe Frankrijk, die de strijd aanbonden tegen de corruptie in het zuiden. Dominic schudde zijn hoofd. In de kern ging het eigenlijk maar om één ding: kon er eindelijk recht geschieden voor de moord op een tienjarig jongetje ? Dominic drukte het gaspedaal verder in tot hij bijna 165 kilometer per uur reed. Dat recht was nu zeker dichterbij. Hij bande zijn bezorgdheid over Thibaults laatste verzoek tot wederhoor uit zijn gedachten.
‘Ik dacht dat je zei dat het na het laatste vooronderzoek allemaal afgelopen zou zijn.’
‘Als er op het laatste moment geen onverwachte dingen waren gebeurd, zou dat ook zo zijn,’ verdedigde Duclos zich. ‘Maar het zal nu zeker in het volgende gebeuren.’
‘Eerst het laatste, nu weer het volgende. Mijn mensen beginnen onrustig te worden, en met reden.’ Marchand klonk ongeduldig. ‘Ondanks het feit dat je advocaat misschien is opgehouden met het zinspelen op dat onderwerp, is het biotechnologiebesluit weer ter sprake gekomen. Zoals ze in de media zeggen, is het een van die verhalen die een heel eigen leven gaan leiden.’ Paniek. Iedereen raakte in paniek, alles begon hem in te sluiten. Duclos wreef zich in zijn brandende ogen. Hij had al wekenlang slecht geslapen. Zelfs hij was in paniek geraakt toen de laatste zitting was mislukt, begon zich zorgen te maken dat dit het patroon voor elke zitting zou worden: eerst die groeiende hoop dat de zaak nietig verklaard zou worden en dan, op het allerlaatste moment, de vernietiging van die hoop. Hij was al gaan denken aan laatste noodmaatregelen, voor als al het andere mislukt was, en had tenslotte weer naar Brossard gebeld. ‘Er zijn nog twee mensen die misschien op dezelfde manier moeten vertrekken als Eynard.’ Hij zou weer bellen als hij er zeker van was dat de actie zou moeten worden doorgezet. Eigenlijk betwijfelde hij of het wel noodzakelijk zou zijn, maar het was een geruststellende gedachte dat er een laatste noodoplossing was als al het andere misging. Brossard had de verplaatsingsgewoonten van de betroffen personen al bestudeerd en zich voorbereid, en was klaar om in actie te komen als er weer werd gebeld. De enige die niet in paniek was geraakt, was Jaumard. Hij had Duclos een keer om vijf uur in de ochtend gebeld vanuit Tacloban, aan de zuidkust van de Filippijnen. ‘Dazzz ook wat, het is hier al bijna lunchtijd,’ had hij gezegd toen Duclos klaagde over het tijdstip. ‘Ik wilde je alleen even laten weten dat je overschrijving goed is aangekomen. Ik ben het al aan het uitgeven, met een paar vriendinnen van me.’ Duclos kon horen dat Jaumard had gedronken en hoorde op de achtergrond een paar meisjes giechelen. ‘Nou, het was leuk om je stem te horen, minister. Leuk om te weten dat je nog in leven bent, dat ze je hoofd nog niet onder de guillotine hebben gelegd.’ Een kort gegrinnik en toen had Jaumard opgehangen.
Het telefoontje had Duclos een slecht humeur bezorgd dat urenlang voortduurde en hij had niet meer kunnen slapen. Jaumard op de Filippijnen, waar hij zijn geld uitgaf aan een stel hoeren terwijl hij gevangenzat in zijn eigen huis met Betina en Joël, en een gendarme en de halve Franse pers voor de deur. Uiteindelijk was hij erin geslaagd zichzelf te kalmeren met de gedachte dat het binnenkort allemaal voorbij zou zijn. Hij dwong zichzelf te denken aan de kracht van de troefkaart die ze achter de hand hadden voor de volgende zitting met Aurillet. Deze keer hadden ze praktisch de garantie dat het zou lukken. Hij stelde Marchand gerust. ‘Maak je geen zorgen. De hoorzitting die nu komt is een compleet andere situatie. We hebben bijna de absolute controle over wat er gaat gebeuren. Maar als je je mensen pas na de zitting gerust wilt stellen, mij best. We zullen het over een paar uur weten.’ ‘Waarom denk je dat het zal werken ?’
Duclos had het Marchand eerst eigenlijk niet willen vertellen. Hij had het onderwerp willen bagatelliseren en een antwoord willen vermijden. Maar hij voelde de behoefte om Marchands zorgen voor eens en voor altijd weg te nemen. En hij was ook trots en erg ingenomen met zichzelf door de genialiteit van zijn plan, zodat hij het aan Marchand uitlegde. Dan straalde er tenminste nog iets van zijn genie af op deze hele rotzooi. Marchands reactie was bijna net zo ademloos als die van Thibault was geweest toen hij hem een paar dagen geleden zijn plan had voorgelegd. ‘Wat ? Je bedoelt dat je Aurillet praktisch in je zak hebt ? Terwijl het openbaar ministerie denkt dat hij een van hun belangrijkste wapens is ?’ ‘In één keer goed.’
Marchand leek tenminste gerustgesteld toen hij ophing. Thibault daarentegen was nogal geagiteerd geweest. Van de pure doortraptheid van het plan, of van wat het impliceerde ? Maar omdat hij Duclos’ raadsman was, kon hij weinig anders doen dan erin meegaan, als hij tenminste wilde dat de zaak nietig werd verklaard. ‘Ik kan beter meteen een verzoek tot wederhoor indienen.’
‘Doe wat je moet doen,’ had Duclos op vlakke toon gezegd, maar ondertussen dacht hij: als je had waargemaakt wat je had beloofd, dan had ik mijn troefkaart niet hoeven uitspelen en me zorgen hoeven maken over de juridische gevoeligheden ervan.
Thibault zou hem dankbaar moeten zijn omdat hij het hem zo gemakkelijk maakte. Het enige wat hij hoefde te doen was achteroverleunen op zijn stoel en wachten tot de hele zaak explodeerde in Corbeix’ gezicht.
Dominics hand trilde toen hij het nummer intoetste op zijn zaktelefoon. Alstublieft, God, zeg dat ik het mis heb… zeg dat ik het mis heb !
Eerdere gedachten flitsten door zijn hoofd terwijl hij naar rechts stuurde. Flarden van gesprekken. De telefoon ging over. Een parkeerplek naast de snelweg. De eerste die Dominic tegenkwam. Langsrijdende trucks deden zijn auto licht trillen. Bennacer nam na twee keer overgaan op. Verkeersgeluiden op de achtergrond. Bennacers zaktelefoon; hij was blijkbaar ook onderweg naar Aix.
‘Het verbaast me eigenlijk dat Aurillet zijn pooier is’. Deel van een gesprek dat ze meer dan een week geleden hadden gehad en waarop Dominic niet was doorgegaan. Hij vroeg Bennacer er nu naar: ‘Wat bracht je toen tot die opmerking ?’ ‘Het was alleen dat toen ik de details van de zaak bekeek, ik zag dat de jongen die in Taragnon was vermoord een getinte huid had, een combinatie van Frans en Noord-Afrikaans. En Eynard in Parijs was ook gespecialiseerd in dat type jongens. Maar voorzover ik weet handelt Aurillet voornamelijk in blanke jongens.’ Bennacer keek over zijn schouder naar Aurillet, die geboeid aan een brigadier op de achterbank zat. Aurillet was zichtbaar weinig op zijn gemak, misschien omdat het gesprek plaatsvond alsof hij er niet bij was. Hij draaide zijn hoofd om en staarde door het zijraampje naar buiten.
‘Is er in Marseille een pooier die gespecialiseerd is in getinte jongens ?’ vroeg Dominic.
‘Er zijn er een paar. Maar de eerste die me voor de geest komt is Franyois Vacheret. Hij heeft een club in het Panier-district, die vroeger werd gerund door zijn vader Emile. Je zou je de vader moeten herinneren: we hebben samen de moord op hem onderzocht toen jij daar gestationeerd was. Het zag eruit als een afrekening.’
‘Ja, ja. Ik herinner het me.’ Een vage herinnering van twintig jaar geleden.
‘Dat is een ander punt. De club van Vacheret was een van de weinige die al in 1963 actief waren.’ Bennacer draaide zich weer om naar Aurillet. ‘Dat is te lang geleden voor jou, hè, Vince ? Toen liep je zelf nog in de luiers.’ Aurillet bleef met stijf op elkaar geperste lippen naar buiten staren. Waarschijnlijk beledigd door de spottende opmerking, hoewel Bennacer meende dat hij daar heel even iets achter zag: oprechte verbazing. ‘Dus als Duclos in die tijd een leverancier van jongetjes had, dan was dat niet Aurillet.’
‘ Heb je een telefoonnummer van Vacheret ?’
‘Niet bij me. Maar als je mijn assistent Moudeux belt, dan diept
hij het wel op uit een of ander dossier.’
‘Bedankt.’ Dominic beëindigde het gesprek, belde meteen daarna het hoofdbureau in Marseille en werd doorverbonden met Moudeux. Dertig seconden later had Moudeux zijn computerbestand opgeroepen en kreeg Dominic het nummer. Hij belde het meteen.
Een mannenstem antwoordde nadat de telefoon twee keer was overgegaan. Dominic vroeg naar Frangois Vacheret.
‘Hij is in gesprek op een andere lijn. Wie kan ik zeggen dat er is ?’
‘Victor. Ik ben een medewerker van Alain Duclos. Ik treed op als contactpersoon tussen hem en zijn advocaat, Jean-Paul Thibault.’
‘Een ogenblik.’
Dominic voelde zijn zenuwen gieren terwijl hij zat te wachten. Als er iets was gedaan om Duclos’ activiteiten te verbergen, dan was er een goede kans dat dat door zijn echte leverancier was gedaan. Maar Dominic wist dat hij overtuigend moest zijn, het initiatief moest nemen om tot de waarheid te komen. ‘Francois Vacheret. Wat kan ik voor u doen ?’ Dominic maakte zichzelf bekend. ‘Ik bel u uit naam van Alain Duclos. Hij gebruikt liever zijn privé-lijn niet te veel terwijl hij onder huisarrest staat. We hebben zo meteen een hoorzitting met Aurillet, en we vroegen ons af of u misschien iets van hem wist wat we behoren te weten.’
‘Nee, niet echt.’ Vacheret klonk enigszins verbaasd. ‘Mijn naam zou daarbij niet eens genoemd mogen worden.’ ‘Dat begrijpen we.’ Dominics hart klopte in zijn keel. Vacheret had niet ontkend dat hij Aurillet kende. Hij wist iets. ‘Het is alleen om onszelf ervan te verzekeren dat Aurillet alles op een rijtje heeft om er zeker van te zijn dat uw naam erbuiten blijft.’ ‘Dat kan hij maar beter wel doen. Aangezien het er vooral om gaat om de politie in een kwaad daglicht te stellen, ben ik op dat punt heel duidelijk geweest.’ Hij sprak op vlakke toon, alsof hij het een stomme vraag vond. ‘Bovendien heb ik begrepen dat hij een bandje heeft. Dat zou genoeg moeten zijn om de zaak te klaren.’
Een bandje ? Dominic kreeg het ijskoud. ‘Ja, ja. Natuurlijk.’ Hij deed zijn uiterste best om zijn stem nonchalant te laten klinken. ‘Dus volgens u is er niets speciaals dat we zouden moeten weten ?’
‘Nee, niet echt.’
‘In elk geval bedankt voor uw tijd. Het leek ons gewoon beter om het even te checken.’ Dominic zette zijn toestel uit. Een truck met oplegger reed voorbij en de luchtstroom deed zijn auto trillen. Hij schudde de lichte huivering van zich af en belde Bennacer terug.
‘Het is een val,’ zei Dominic. ‘Ik weet nog niet hoe, maar wat je ook doet, laat Aurillet niet getuigen. Ga rechtstreeks naar Corbeix en laat hem een halfuur schorsing en een privé-kamer voor Aurillet regelen. Ik kom zo snel ik kan.’
‘Dat hebben we je al verteld. Jij bent niet degene in wie we geïnteresseerd zijn, dat is Duclos.’
‘Nou, daar heb ik alleen jouw woord voor. Ik wacht liever tot mijn advocaat hier is.’
‘We kunnen dit op een aantal manieren doen. Ik kan je om te beginnen alle hoeken van deze kamer laten zien. Dan zeg ik gewoon dat je hysterisch werd, meubilair begon om te gooien en jezelf tegen de muur wierp… en dat ik je dus tot de orde moest roepen.’
Stilte. Geen reactie van Aurillet.
Dominic zat met Corbeix,
Bennacer en Aurillet naar het bandje te luisteren. Het was een
klein formaat cassette van het soort dat gemakkelijk in een
portefeuille paste. Aurillet had het opgenomen toen hij met Moudeux
alleen was gelaten in de verhoorkamer. ‘Dan gaan we je cliënten
benaderen en hun vertellen dat je onder politiesurveillance staat.’
‘Dat kun je niet doen !’ ‘Ach, dat weet ik niet. Dat is onze
plicht, lijkt me. Ze willen vast niet verstrikt raken in jouw
problemen. We hebben voor vijf dagen cliënten op tape staan. Daarna
kunnen we het gerucht onder je contacten in het milieu
verspreiden.’
‘Vuile schoft !’
‘Tegen de tijd dat we klaar zijn, is het niet meer van belang of je
nu wel of niet met ons praat, maar dan kun je je zaken wel op je
buik schrijven.’
De resterende minuten op het bandje waren ongeveer net zo: dreigementen, intimidatie, protesten van Aurillet totdat hij met tegenzin akkoord ging met samenwerking. Het week niet veel af van wat ze nu de eerste tien minuten hadden moeten doen om hem tot samenwerking te bewegen, dacht Dominic verbitterd. Het feit dat ze van Vacheret al wisten dat er een bandje bestond, gaf hun een voordeel. Dreigen met rechtsvervolging vanwege misleiding en meineed aan de ene kant en de belofte van juridische onschendbaarheid aan de andere deed de weegschaal uiteindelijk doorslaan.
‘Dus wat was het plan ?’ vroeg Dominic. ‘De politie te pakken nemen vanwege intimidatie ?’
‘Dat niet alleen,’ zei Aurillet toonloos. ‘De stem die u op band hebt, waarvan u denkt dat het Duclos is… nou, hij is het niet. Hij komt in de buurt, maar het is niet zijn stem. Zijn advocaat was van plan dat bewijs ook aan te vallen, een stemanalist erbij te halen. Het zou de test niet hebben doorstaan.’ Dominic luisterde vol ongeloof toe terwijl de details van het plan op tafel werden gelegd. Duclos was doodsbang dat zijn verleden met jonge jongetjes bekend zou worden. Vacheret maakte zich zorgen om daarbij betrokken te raken, dus hij besloot mee te werken. Aurillet had een gokschuld van honderdtachtigduizend franc die hem dwarszat en dat werd uiteindelijk zijn honorarium voor zijn medewerking. Ze wisten dat de politie met behulp van informanten in het milieu bij kinderpooiers aan het graven was naar achtergrondinformatie over Duclos, dus het zou niet als een verrassing komen als er een anonieme tip over Aurillet binnenkwam.
Als ze eenmaal zover waren, was het niet onwaarschijnlijk dat Aurillets telefoonlijn afgetapt zou worden, hoewel ze dat voor de zekerheid door hun eigen geluidstechnicus hadden laten checken. Ze zouden netjes een paar dagen wachten en dan zou er iemand bellen die zich voordeed als Duclos. Aurillet zou worden opgepakt voor ondervraging maar niets toegeven totdat hij zwaar en onrechtmatig onder druk werd gezet. ‘Als de zaak uiteindelijk voor de rechter komt,’ vervolgde Aurillet, ‘ontken ik alles en overhandig ik het bandje. Duclos’ advocaat heeft dan al geclaimd dat de zaak tegen zijn cliënt vervalst is, en dan sluit dit daar allemaal perfect bij aan.’ Dominic was verbijsterd over de doortraptheid van het plan. Het zou erop hebben geleken dat de politie zowel de tip als het afgeluisterde gesprek van Duclos zelf in elkaar had geknutseld, met als uitsmijter de intimidatie van Aurillet. Een valse tip, een vervalst bandje en intimidatie. Kat in het bakkie. Ze hadden zich met moeite langs de claims van bevooroordeeldheid in de vorige zitting kunnen werken, maar er was geen schijn van kans dat ze deze slachtpartij zouden overleven.
Een redding op het laatste nippertje. Dominic slaakte een diepe zucht en keek naar het plafond. ‘Jezus !’ Toen keek hij Aurillet weer aan. ‘Was Thibault hierbij betrokken ?’ ‘Dat weet ik niet…’
Domme vraag, dacht Dominic. Natuurlijk, Thibault moest ervan geweten hebben voordat de zitting zou beginnen. Dominic stormde de gang op. Hij keek naar links en naar rechts. Er stond een groepje van een man of vier en daarachter zag hij Thibault, bij een munttelefoon achter in de gang.
Dominic kookte van woede terwijl hij met grote passen op Thibault afliep. Ze hadden meer dan twintig minuten met Aurillet in het kleine kamertje gezeten en nu stond Thibault bij de telefoon, ongetwijfeld om Duclos te vertellen dat er iets mis was gegaan. Ziedende woede over Duclos’ manipulaties door de jaren heen. Dertig jaar geleden had hij het bewijs gemanipuleerd door zijn timing in het restaurant, hij had Poullain en Perrimond voor de gek gehouden door zich voor te doen als de keurige, brandschone assistent-procureur, en in al die jaren daarna had hij zijn kiezers gemanipuleerd. En nu Aurillet en Thibault. De keurige, rechtschapen Duclos. De held van het volk ! En nu waren het de politie en al die anderen om hem heen die als manipulerend en oneerlijk werden afgeschilderd…
Thibault zag hem pas op het allerlaatste moment aankomen. Het enige wat Dominic kon horen was: ‘… Goede vraag, maar ik weet het echt niet. Het kan zijn dat…’ Thibault keek om, zag Dominic en mompelde: ‘Ik moet nu ophangen.’ Maar Dominic greep de hoorn voordat die de haak raakte. ‘Wie had je aan de lijn ? Was het Duclos ?’ Thibault schuifelde nerveus heen en weer, boog zijn hoofd en zei niets. Dominic zei in de hoorn: ‘Duclos ? Duclos… ben jij dat ?’
Het zachte geluid van iemand die ademhaalde. Wat geluiden op de achtergrond. Toen werd er opgehangen. Dominic smeet de hoorn op de haak en duwde Thibault met zijn rug tegen de muur. ‘Jij werkte mee aan dit gluiperige plannetje, hè ?’ Hij greep de revers van Thibaults jasje vast en trok er zo hard aan dat zijn kraag omhoogschoof langs zijn nek. ‘En nu had je Duclos aan de lijn, om hem te waarschuwen dat het allemaal mis was gegaan !’
‘Hebt u nooit gehoord van het recht op privacy tussen raadsman en cliënt ?’ sputterde Thibault. Een combinatie van angst en verontwaardiging.
Zielig. Net als Duclos: zich tot het laatst beroepend op morele waarden. Dominic dacht aan Thibaults aanval op Calvan, zijn aanval op de geloofwaardigheid van zowel Corbeix als hemzelf. En plotseling had hij zin om zijn vuist midden in Thibaults gezicht te planten om die zelfingenomen glimlach voor eens en voor altijd van zijn gezicht te slaan. Maar tenslotte duwde hij Thibault nog een laatste keer tegen de muur en toen liet hij hem los. Hij was het niet waard.
Bennacer was een paar seconden later de gang op gekomen, stond nu achter hem en keek bezorgd toe. Corbeix was in het kamertje bij Aurillet gebleven.
Dominics voornaamste zorg
was dat Thibault erin was geslaagd om Duclos te waarschuwen. Ze
hadden Aurillet, maar ze wisten nu dat Vacheret de belangrijkste
schakel tussen Duclos en zijn jonge jongetjes was. Een schakel die
Duclos kost wat kost zou willen laten verdwijnen. En als hij
wanhopig genoeg was geweest om Eynard te laten opruimen, dan…
Plotseling trof het Dominic dat zelfs al was Duclos nog niet door
Thibault gewaarschuwd, hij wel begrepen moest hebben dat er iets
mis was toen hij opeens de hoorn vastpakte en zijn naam
riep. Dominic draaide zich om naar
Bennacer. ‘Bel je bureau. Stuur een patrouillewagen naar Vacheret.
En snel.’
‘Duclos ? Duclos… ben jij dat ?’
Duclos had de stem onmiddellijk herkend. Een koude huivering trok door zijn lichaam. Er was iets misgegaan, iets vreselijk misgegaan.
Duclos liep naar het raam en keek naar buiten. Joël was in de tuin aan het voetballen. Het uitzicht aan de voorkant was nog vrijwel hetzelfde als twintig minuten geleden: een gendarme bij de voordeur en dertig meter verderop, bij de poort, twee reporters. Het leven chez Duclos. Minder reporters dan een paar weken terug, maar de meute zou ongetwijfeld terugkeren als het eigenlijke proces naderde.
Joëls bewegingen in de tuin zag hij nauwelijks. Maar hij had al die jaren überhaupt nauwelijks aandacht aan hem geschonken, dus waarom zou dat nu anders zijn ? Zeker nu. Het proces ? Nu alles mislukt was en zijn laatste troefkaart uitgespeeld, zou het vrijwel zeker tot een proces komen. Met niets anders tussen hem en zijn veroordeling dan twee mensen. Twee sleutelfiguren aan wie alles kon worden opgehangen. Duclos balde zijn vuisten. Zijn gezicht was vuurrood van opgekropte woede. Hij kon het bijna niet geloven dat Fornier en zijn bij elkaar geraapte zootje zo ver waren gekomen, hem zo in de hoek hadden gedrukt. Waren ze vergeten wie hij was ? Hij was twintig minuten voor Thibaults telefoontje al gaan vermoeden dat er iets mis was. Vacheret had gebeld en gezegd dat hij net was gebeld door iemand die zich Victor noemde. ‘Hij zei dat hij optrad als contactpersoon tussen u en uw advocaat. Ik bedacht me pas daarna dat ik had moeten checken of hij koosjer was.’
De klootzak. ‘Checken doe je vooraf. Daar is het nu een beetje laat voor.’ Toen hij aandrong, beweerde Vacheret dat hij niet veel had gezegd, maar het was Duclos opgevallen dat hij defensief en nerveus klonk. Na Thibaults telefoontje wist Duclos dat wat hij ook had gezegd, in elk geval voldoende was geweest. De politie had de stukjes in elkaar gepast.
Het probleem was dat Vacheret dat waarschijnlijk ook wist. Hij zou in paniek kunnen raken en nu elk moment iets stoms kunnen doen.
Duclos pakte de telefoon en toetste Brossards nummer in.
Na zijn telefoontje met Duclos had François Vacheret volle minuut naar zijn toestel zitten staren. Jezus, hij had zich diep in de stront gewerkt. Hopelijk had hij aan Duclos niet laten blijken hoe diep. Hij zocht verwoed naar andere mogelijkheden: misschien was het de politie niet geweest maar een of andere medewerker van Thibaults kantoor, die Duclos niet kende. Victor ? Maar Duclos had daartegen ingebracht dat Thibault wist dat zijn privé-lijn veilig was, want ze hadden elkaar al verscheidene malen over die lijn gesproken. En voor iets wat zo gevoelig lag als dit, zou Thibault hem zelf hebben gebeld.
Nee, het was de politie of iemand van het openbaar ministerie geweest. Daar bestond nog weinig twijfel over. En als ze eenmaal van zijn aandeel in de truc met Aurillet op de hoogte waren, dan zouden ze binnen de kortste keren voor de deur staan. En als Duclos het eenmaal wist…
Vacheret huiverde. Hij dacht terug aan een van zijn laatste gesprekken met Duclos, toen hij via het geruchtencircuit van het milieu had opgevangen wie verantwoordelijk was geweest voor de eliminatie van Eynard. Hij had geprotesteerd dat als hij daarvan had geweten, hij nooit zijn hulp met Aurillet aangeboden zou hebben.
‘Wat is dit, de jaarlijkse solidariteitsweek voor kinderpooiers ?’ had Duclos hem geplaagd. Duclos had hem vervolgens verzekerd dat hij Vacheret in een heel ander licht zag: betrouwbaar en vertrouwd, terwijl hij Aurillet zag als de rat die onmiddellijk bereid was uit de school te klappen als iemand hem iets lekkers voorhield.
‘Heel geruststellend. Maar geen moorden meer.’ Duclos had hem verzekerd dat er nog maar één zou worden gepland, en alleen als het echt niet anders kon. ‘Maar nu we ons plannetje in werking hebben gezet, zal dat waarschijnlijk niet nodig zijn.’
Vacheret legde zijn hoofd in zijn handen. Hij wilde nu dat hij die laatste vraag niet had gesteld, toen hij uit een soort morbide nieuwsgierigheid had gevraagd wie het doelwit en de huurmoordenaar waren. Maar Duclos had bijna gretig geleken om het hem te vertellen en gezegd dat het niet meer dan eerlijk was als hij dat wist. ‘Tenslotte heb je hem al die jaren geleden zelf bij me aanbevolen. Eugene Brossard.’
Er dansten vlinders door Vacherets maag. Nu hun plannetje was mislukt, zou het doelwit ongetwijfeld weer op Brossards lijst staan. Met zijn eigen naam waarschijnlijk daaronder. Vacheret sprong op en begon haastig zijn attachékoffertje in te pakken. Hij was niet van plan om hier te blijven rondhangen om te zien wie er het eerst kwam opdagen: de politie of Brossard ! Onderweg naar buiten mompelde hij tegen zijn barman: ‘Als er wordt gebeld, ben ik vissen. Je weet niet waar. Ik bel je later wel.’
Een snelle tussenstop bij zijn huis om een koffer in te pakken en dan meteen door naar het vliegveld. Toen hij bij de kruising met de Rue de la Republique kwam, reed een politieauto met Moudeux en een brigadier hem in tegenovergestelde richting voorbij, naar het Panier-district.
Brossard belde binnen veertig minuten terug. Zoals eerder had Duclos in een café een boodschap voor Brossard achtergelaten. De telefoon was één keer overgegaan toen Duclos opnam. ‘Die twee namen die we hebben besproken. Ik wil dat je nu in actie komt,’ zei Duclos. ‘Er is geen tijd te verliezen.’ ‘Op wie van de twee zal ik me het eerst richten ?’ vroeg Brossard. ‘Dat weet ik niet precies. Laat me even nadenken.’ Vacheret was waarschijnlijk het meest urgent, maar hij vroeg zich af of hij niet iets over het hoofd had gezien. Brossard had hem een dag na zijn eerste telefoontje teruggebeld om te zeggen dat hij de bewegingen van beide doelwitten al had bestudeerd en wist waar hij hen de komende paar dagen kon vinden. Efficiënt als altijd. Brossard grinnikte om zijn aarzeling. ‘Beslissingen. Beslissingen. Het is net winkelen, hè ? Beslissen over welk overhemd je zult kiezen. Iets heel anders dan wanneer je moet beslissen over iemands leven.’
Herinneringen aan Chapeau en Jaumard. De vele pesterijen die hij zich door de jaren heen had moeten laten welgevallen. De wraak van de huurmoordenaar, want hoe vaak kreeg hij de kans om een hooggeplaatste persoon de les te lezen ? Duclos negeerde het. ‘Vacheret is het meest urgent. Maar je zou moeten proberen hen allebei binnen een paar uur na elkaar te doen, als dat kan. Want als de een eenmaal dood is, zal de politie zich helemaal op de ander richten.’
‘Best. Ik zal hen allebei vanavond doen.’
Ze maakten een afspraak voor de betaling en Brossard hing op.
Maar Duclos meende dat hij een flauwe echo op de lijn had gehoord, en nu hoorde hij een tweede klik. Alsof iemand had meegeluisterd. Duclos’ hart kromp ineen. Hij dacht dat Thibault had beloofd dat de lijn niet afgetapt zou worden !
‘Vacheret is het meest urgent. Maar je zou moeten proberen ze allebei binnen een paar uur te doen, als dat kan. Want als de een eenmaal dood is, zal de politie zich helemaal op de ander richten.’
‘Best. Ik zal hen allebei vanavond doen.’
Kort nadat de telefoon was overgegaan, had Betina hem opgenomen. Ze vond het vreemd dat hij maar één keer overging en toen ophield. Ze vroeg zich af of de aansluiting misschien niet in orde was. Maar toen ze had opgenomen, hoorde ze Alains stem. Ze zat beneden in de woonkamer en hij had blijkbaar boven opgenomen. Ze wilde meteen weer neerleggen, maar toen was haar aandacht getrokken door wat er werd gezegd: Iets heel anders dan wanneer je moet beslissen over iemands leven…’ Een ijskoude hand klemde zich om haar hart toen ze de rest van het gesprek hoorde. Toen het gesprek afgelopen was, bleef ze doodstil en als verdoofd staan. Te geschokt om de werkelijkheid te beseffen van wat ze had gehoord, en hoewel het stompzinnige van het bedenken van andere verklaringen nu ook tot haar doordrong, bleef zij gevangenzitten tussen die twee. Ze schudde haar hoofd. Ze had zichzelf lang genoeg voor de gek gehouden. Ze had zichzelf wijs gemaakt dat al zijn zakenreisjes ook werkelijk voor zaken waren geweest en verder niets. Dat hij haar nauwelijks aanraakte een gebaar was geweest uit respect voor haar vroegere probleem, haar frigiditeit. Maar in een uithoek van haar geest had ze het altijd vermoed. Eerst had ze gedacht dat hij een affaire had. Hij zou niet de eerste politicus zijn die er een maïtresse op na hield. En misschien was zij, met haar vroegere probleem, daar wel voor een deel de oorzaak van geweest. Onaanvaardbaar, maar in elk geval begrijpelijk. Betina liep de kamer uit en de trap op. Maar zelfs dat idee had ze uiteindelijk verworpen uit liefde en zorg voor Joel. Daar zou ze zich pas zorgen over gaan maken op de dag dat Alain haar kwam vertellen dat hij haar verliet en een scheiding wilde. Toen de eerste artikelen in de krant verschenen, had ze het nog verworpen. Jonge jongetjes ? Alain ? Bespottelijk !
Betina was boven aan de trap. Maar nu wist ze dat Alain het had gedaan ! Hij had dat jongetje vermoord… en nu stuurde hij een huurmoordenaar op pad om de twee belangrijkste getuigen te elimineren. Al haar vroegere ontkenningen braken plotseling door de laag waaronder ze ze had begraven: al zijn weekendjes weg, hij die ineenkromp als ze hem aanraakte… Ze huiverde bij de gedachte aan het monster waarmee ze al achttien jaar samenleefde, onder hetzelfde dak met haar en Joël ! Joël. Ze had de kranten gelezen. Mijn god, dat arme jongetje was nauwelijks ouder geweest dan Joël nu was. Haar hart bonsde toen ze haar hand op de kruk van de slaapkamerdeur legde. Haar mond was kurkdroog. Ze slikte nog een laatste keer, deed de kruk naar beneden en duwde de deur open. Het duurde even voordat Duclos in de gaten had dat ze daar stond. Hij zat zich nog steeds af te vragen wat die klik op de lijn was geweest.
Hij hoorde haar zeggen: ‘Het is waar, hè ? Allemaal waar. Je hebt dat jongetje vermoord.’
Haar gezicht was asgrauw en Duclos zag dat ze trilde. Die tweede klik was Betina geweest ! Ze had zijn gesprek met Brossard gehoord. Zijn hoofd tolde. Te oordelen naar haar gezichtsuitdrukking zouden zijn standaardzinnen om zich te verdedigen en het te ontkennen, die uit zijn mond waren gerold toen de eerste artikelen in de krant verschenen, deze keer niet genoeg zijn. Ze had zijn gesprek met Brossard gehoord. Ze wist het. Ze wist alles. Hij keek naar de grond, knipperde een keer met zijn ogen en zei tenslotte niets. Zijn paniek nam af. Hij was haar geen verklaring schuldig.
‘Het was allemaal een leugen, hè ? Ons huwelijk, onze jongen. Al die weekends weg, al die keren dat je ineenkromp als ik je aanraakte.’ Ze kwam dichterbij maar bleef op een meter afstand van hem staan, alsof het overbruggen van die laatste afstand haar op de een of andere manier zou besmetten. Ze verhief haar stem. ‘Een leugen, een pathetische schande ! En ik heb ooit gedacht dat je van me hield… al was dat alleen maar die eerste paar jaar !’ Haar gezicht was vertrokken en ze schudde haar hoofd. Duclos keek naar haar op. Zielig gewoon, hoe ze zich vastklampte aan de hoop dat hij ooit misschien van haar had gehouden. Die paar armzalige jaren van hun leven samen. Alsof die de rest minder erg hadden gemaakt. Acceptabel. Zelfs dat genoegen wenste hij haar niet te geven. Hij sneerde: ‘Natuurlijk heb ik nooit van je gehouden. Je zag er alleen maar goed uit op diners en bij officiële gelegenheden. En je belachelijke probleem met je frigiditeit omdat je een keer was aangerand was ideaal voor me, want het laatste wat ik wilde was dat je me aanraakte !’ Ze kwam toen toch dichterbij. Haar ogen boorden zich in de zijne.
‘Jij bent pathetisch,’ daagde hij haar uit, en een seconde later voelde hij zijn wang gloeien omdat ze hem in zijn gezicht had geslagen. Als hij niets had gezegd, was ze hem waarschijnlijk alleen maar blijven aanstaren, met ogen die zochten naar een verklaring die er niet was, en had dan pas haar blik afgewend. Maar een pervers deel van hem wilde deze confrontatie, deze ontlading van woede en frustratie. Alles afreageren op die arme, zielige Betina. Ze was zo’n gemakkelijk doelwit. ‘Al die jaren heb ik kippenvel gekregen als je alleen maar je hand naar me uitstak. Ik had nog liever Mitterrand geneukt !’ Maar deze keer ving hij haar arm midden in de lucht op, hij gaf er een harde ruk aan en schoot overeind van het bed. Hij sloeg haar hard in het gezicht met de rug van zijn andere hand.
Betina vloog achteruit en viel op de grond. Met verwilderde ogen keek ze naar hem op. Ze stonden vol haat. Een rode vlek en bloedspatten werden zichtbaar op haar linkerwang. ‘En Joël dan ?’ Haar stem beefde. ‘Er was wel een vrouw voor nodig om hem aan jou te geven. Geen geflikflooi met jonge jongetjes !’
‘Precies.’ Duclos grijnsde vals. Tien jaar te laat had ze het eindelijk begrepen. ‘Hij was het laatste wat ik wilde !’ De beelden dienden zich weer aan zonder dat hij het wilde: haar geschreeuw toen de auto werd geraakt, Joël in de couveuse… De intense blik waarmee ze hem aanstaarde bracht hem van zijn stuk. Hij wendde zijn blik af.
Hij kreeg het opeens benauwd, kreeg last van claustrofobie. Hij moest hier weg, van haar, van die ogen die zich aan hem vast leken te zuigen alsof ze diep binnen in hem zochten naar iets wat er nooit was geweest. Het kleine beetje genegenheid dat hij voor haar en Joël had gevoeld, om haar het idee te geven dat niet haar hele leven verspild was geweest. Pathetisch ! Hij liep naar de deur.
Er bewoog iets achter hem, er werd in een la gerommeld. Hij bevond zich in een roes, besteedde er geen aandacht aan totdat hij haar harder hoorde roepen: ‘Alain !’, een schor, schril gekrijs dat ervoor zorgde dat hij zich omdraaide.
Hij zag de halfopen la van het nachtkastje en op hetzelfde moment zag hij het pistool: een Beretta .25 automatic, die ze hadden voor als er inbrekers waren. Betina richtte het wapen met trillende handen op hem.
Betina’s ogen brandden en ze zag bijna niets toen ze over het wapen naar haar echtgenoot keek. Ze deed haar uiterste best om haar handen stil te houden. Haar echtgenoot ? Het was een monster ! Een moordenaar van jonge jongetjes. Ze zou iedereen een gunst bewijzen als ze hem vol lood pompte. Haar vinger spande zich om de trekker.
Wat zou het een goed gevoel geven, een geweldig gevoel. Terugbetaling voor het jarenlange verraad van haar en Joël. Wraak voor dat jongetje in Taragnon. Maar ze wilde hem eerst in het stof zien bijten. ‘Dus je blijft beweren dat je niet van me houdt ? Zou smeken voor leven niet gepaster zijn ? Misschien komt het wel op hetzelfde neer.’ Maar in plaats van terug te deinzen, deed hij juist een stap dichterbij. Ze schudde haar hoofd en het getril in haar armen werd erger. Dit ging helemaal niet goed. Ze had het in films gezien: dit was het moment waarop ze achteruitdeinsden, een hand opstaken en smeekten. Duclos glimlachte terwijl hij een stap dichterbij deed. Misschien deed ze hem er wel een plezier mee. Maakte ze een eind aan al zijn problemen. ‘Waarom schiet je niet ? Ik heb schoon genoeg van alles. Dan kun jij alles meemaken: de publieke vernedering, de politie die voor je deur staat, de rechtszaak, de veroordeling voor moord die je dan boven het hoofd hangt ! Ja, toe maar.’ daagde hij haar uit. ‘Haal de trekker maar over. Dan kun je mijn plaats innemen !’
Betina’s vinger lag trillend om de trekker. Een monster ! Hij verdiende het te sterven. Maar hij stond naar haar te glimlachen, bijna alsof hij dat graag wilde. En wat zou er met Joël gebeuren als zij in de gevangenis zat ?
Duclos zag haar aarzeling en schoot snel die twee laatste passen naar voren en sloeg de arm met het pistool opzij. Het pistool vloog door de lucht en kwam een paar meter verderop op de grond terecht. Hij haalde uit en sloeg haar hard in het gezicht.
Betina viel met een zware klap achterover op de grond. Haar ogen stonden geschrokken en er sijpelde bloed uit haar neus. Duclos dook boven op haar en ging op haar dijbenen zitten. Woede golfde als lava door zijn aderen. Ze had een wapen op hem gericht. Die stomme trut had daar werkelijk het lef voor gehad, de brutaliteit ! Ze wilde hem doodschieten ! Hij zwaaide zijn arm achteruit om haar nog eens in het gezicht te slaan, bedacht zich op het laatste moment en stompte haar toen hard in haar maag. Ze schreeuwde en kreunde. Hij sloeg haar nog een keer; haar gekrijs leek zijn woede alleen maar aan te wakkeren. Al die jaren van opgekropte woede en frustratie kwamen eruit terwijl hij haar sloeg: voor al die keren dat hij had gehuiverd als ze hem aanraakte, voor de stomvervelende voorspelbaarheid en monotonie van haar conversaties, voor de zoon die hij nooit had gewild… voor het kliekje dat zij en Joël hadden gevormd en dat hem had buitengesloten. Hij sloeg en sloeg en sloeg totdat… Voetstappen op de trap.
Ze drongen nauwelijks door tot zijn bewustzijn, de roes waarin hij verkeerde. Toen pas drong het tot hem door hoe hard Betina’s gekrijs en gekreun was geweest. De gendarme. Hij had het geschreeuw gehoord en was om het huis naar de open achterdeur gerend.
Duclos zocht verwilderd om zich heen. Het pistool lag niet ver van zijn rechtervoet. Hij schopte het nog iets verder weg, net uit het zicht onder het bed. Hij kwam net overeind toen de gendarme de kamer binnen kwam stormen.
De blik van de gendarme schoot heen en weer tussen hem en Betina. Zijn hand zweefde vlak bij zijn holster, maar hij trok zijn wapen niet.
‘Ze werd hysterisch,’ sputterde Duclos. ‘Ik probeerde haar te kalmeren. Ze viel en bezeerde zich aan het nachtkastje. Help me even haar op het bed te tillen.’
De arm van de gendarme ontspande zich. Hij kwam dichterbij en boog zich over Betina om haar op te tillen. Betina’s ogen gingen langzaam open en keken de gendarme aan. Ze wilde iets zeggen.
Duclos zag dat hij maar één klein kansje had en dook naar het pistool onder het bed. Hij draaide zich om en richtte het op de gendarme. ‘Oké, geef me je wapen. Linkerhand… heel langzaam. Neem de kolf tussen twee vingers.’
De gendarme deed het, tilde onhandig het wapen uit de holster en hield het Duclos voor. Duclos griste het uit zijn hand. ‘Draai je om !’
Gegeneerd draaide de gendarme zich om terwijl hij één oog op Duclos probeerde te houden. Duclos zwaaide het wapen omhoog en sloeg met de kolf op het hoofd van de gendarme, maar hij raakte hem eerst niet goed, moest een tweede keer slaan om hem te vloeren.
Duclos zocht in de la van de kaptafel, haalde de autosleutels en zijn portefeuille eruit en stormde naar de deur. Joël stond in de deuropening en staarde naar het tafereel met zijn moeder en de gendarme. Diezelfde onderzoekende, wetende ogen die hem al die jaren hadden achtervolgd. De jongen bewoog zich alsof hij Duclos de doorgang wilde versperren. Smalend bedacht Duclos zich hoe bespottelijk en meelijwekkend hij eruitzag, net als zijn moeder, en hij wrong zich ruw langs hem heen, waarbij hij de jongen bijna tegen de grond sloeg.
De trap af, de voordeur uit, het grind van de oprijlaan knerpte onder zijn voeten. Een van de verslaggevers bij de poort zag hem en keek hem nieuwsgierig aan.
Duclos rende de garage in, langs Betina’s Renault, die aan de zijkant stond geparkeerd. Hij had de Mercedes willen nemen, maar die was te opvallend. Hij had een Peugeot 505 gekocht op leasebasis, kort voordat hij uit Straatsburg vertrok. De registratie van het kenteken was waarschijnlijk nog steeds niet afgehandeld. Perfect. Duclos stapte in, startte de auto en reed achteruit de garage uit. Hij trilde over zijn hele lichaam, voelde de adrenaline door zijn aderen stromen en had een dof bonzend gevoel in zijn hoofd. De naschok van zijn confrontatie met Betina en de gendarme. Hij merkte dat die hem voortdreef: hij trapte het gaspedaal hard in, schoot de oprijlaan over en was na een laatste scherpe bocht de poort uit. Camera’s klikten en flitsten toen hij door de poort de weg op reed en legden zijn vertrokken, wanhopige glimlach vast. Maar het kon Duclos allemaal niets meer schelen. Vrijheid.